landvasten

 

Landvasten zijn lijnen met aan één kant een lus en zijn bedoeld om het schip aan de wal vast te maken. In de praktijk leg je het schip meestal met twee of drie landvasten vast maar soms komt het voor dat het nodig is om vier landvasten te gebruiken. Je bent namelijk verplicht om er voor te zorgen dat het aangemeerde schip door de kracht van wind, stroming of zuiging niet meer vooruit, achteruit of opzij kan bewegen. Daarvoor moet je minimaal drie landvasten gebruiken. Voor het examen gaan we uit van vier landvasten.

bevestigingsmiddelen

De landvasten worden met de lus om een bolder of kikker die aan boord is vastgemaakt ('belegd'), vervolgens om de bolder of door de ring op de wal heen gevoerd en terug aan boord met een knoop aan de bolder of kikker belegd. Eventueel wordt gebruik gemaakt van een klamp om de landvast door te voeren. De lijn vanaf het schip naar land en weer terug aan boord nemen, noem je een 'sliptros' gebruiken of 'een lijn dubbel nemen'. Het voordeel is dat je bij het wegvaren vanaf het schip de lijn kan losmaken en aan boord kan trekken.

 

landvasten

De landvasten noemen we:

• Voortros: een lijn vanaf het voorschip die naar voren staat

• Voorspring: een lijn die vanaf het voorschip naar achteren staat

• Achterspring: een lijn die vanaf het achterschip naar voren staat

• Achtertros: een lijn die vanaf het achterschip naar achteren staat

 

Gebruik van trossen en springen

Een tros is bedoelt om het schip mee vast te leggen aan de wal. De springen doen dat ook maar zijn vooral nuttig om het schip mee weg te varen. Dus om mee te manoeuvreren.

Als je alle landvasten wegneemt behalve de voorspring en je geeft gas vooruit, verplaats je het draaipunt van het schip naar de zijkant. Daardoor draait het achterschip van de kant. Vervolgens kan je achteruit wegvaren.

Als je alle landvasten wegneemt behalve de achterspring en je geeft gas achteruit, verplaats je het draaipunt van het schip naar de zijkant. Daardoor draait het voorschip van de kant. Vervolgens kan je vooruit wegvaren.

Als je aanmeert en je maakt eerst een voorspring of een achtertros, kan je door een beetje gas vooruit te blijven geven het schip tegen de wal houden.

Meer hierover in de cursus delen afvaren en aanmeren.

 

Hoge wal, lage wal, langswal

hoge-wal

De begrippen hoge wal, lage wal en langswal worden gebruikt om de windrichting ten opzichte van de wal aan te geven.

Een wal (of steiger of een andere aanlegplek) waar de wind van de wal naar het water waait is een hoge wal.

Een wal waar de wind van het water naar toe waait is een lage wal.

En een wal waar de wind min of meer evenwijdig aan staat is een langswal.

Deze benamingen zijn van belang omdat je tijdens het aanmeren en afmeren goed rekening moet houden met de windrichting. Je kan je waarschijnlijk wel voorstellen dat het lastig kan zijn om bij een lage wal weg te varen omdat de wind je terug duwt richting de oever. Bij een hoge wal wegvaren kost daarentegen geen enkele moeite: je hoeft eigenlijk alleen de landvasten los te maken en de wind zorgt er vanzelf voor dat je bij de oever weg komt.

lage-wal

Tijdens het aanmeren geldt het omgekeerde: bij een lage wal aanleggen is vrij makkelijk, zij het dat je met wat meer wind wel met een behoorlijke smak tegen de wal aan kan komen (let dus op voldoende stootwillen). Bij een hoge wal aanmeren kan wel moeilijk zijn omdat de wind je telkens weer van de wal weg duwt.

Hoe dat precies in zijn werk gaat en hoe je met een langswal omgaat, is in de volgende cursusdelen beschreven.

 

Loef en lij

loef-lij

Tot slot nog twee termen die aangeven hoe de wind ten opzichte van het schip staat. Loef is de zijde van het schip waar de wind op staat/tegenaan waait. Lij is de zijde van het schip waar de wind vandaan waait; de luwe zijde.

button volgende